|
Denkt primair in beelden (onthoudt beelden beter dan gesproken tekst). |
|
|
|
Kijkt omhoog (of vooruit) bij het beantwoorden van open vragen (ziet hem of haar denken). |
|
|
|
Leert top-down (heeft een totaalbeeld nodig om het te snappen). |
|
|
|
Begrijpt moeilijkere lesstof en haakt af bij eenvoudig stampwerk en herhaling. |
|
|
|
Kan beter rekenen dan het automatiseren van sommen. |
|
|
|
Legt (makkelijk) verbanden. |
|
|
|
Bedenkt bijzondere oplossingen voor problemen (eigen wijs-heid). |
|
|
|
Problemen met het vasthouden van een pen en/of slecht handschrift (voorkeur toetsenbord). |
|
|
|
Moet instructies vaak horen voordat taken kunnen worden uitgevoerd. |
|
|
|
Haalt goede en slechte cijfers door elkaar. Onevenwichtige ontwikkeling. |
|
|
|
Is een laatbloeier. |
|
|
|
Ordent en organiseert op geheel eigen wijze (slaat soms stappen over). |
|
|
|
Is creatief, ambachtelijk, technologisch, emotioneel of spiritueel begaafd. |
|
|
|
Erfelijk: Een van de ouders herkent zichzelf als beelddenker (je hoeft geen leerproblemen te hebben gehad). |
|
|